Test

Dorp Dwingeloo

Dorp Dwingeloo

Dwingeloo is de hoofdplaats van de voormalige en gelijknamige gemeente, die verder bestond uit de buurtschappen Dieverbrug, Eemster, Geeuwenbrug, Leggeloo, Lhee, Lheebroek en Westeinde. Bij de gemeentelijke herindeling in 1997 werd de gemeente Dwingeloo deel van de gemeente Westerveld.

Dwingeloo is gelegen halverwege Assen en Meppel aan de oostzijde van de Drentse Hoofdvaart. Ten westen ligt de Brug-es, ten zuiden de Dwingeler-es en het Nationaal Park ‘Dwingelderveld’. Dit natuurgebied bestaat uit de bekende Dwingeler Heide en de boswachterij Dwingeloo. Ten noorden loopt de Dwingeler Stroom die vroeger Aa werd genoemd. Sinds de verveningen aan het begin van de 17e eeuw van het veengebied Smilde heet de beek stroomafwaarts – vanaf het Koningsschut – ook wel Oude Vaart.

Aan de westzijde liggen de huisplaatsen van de havezaten Batinge en Entinge. Havezate Westrup staat aan de noordzijde van het dorp. Ongeveer anderhalve kilometer ten zuidwesten van Dwingeloo bevindt zich de havezate Oldengaerde. In 1783 werd het "recht van havezate" verlegd op een boerderij aan de overzijde van de straat (heden Entingheweg 8), waardoor Dwingeloo 5 havezaten heeft gehad. Tot het oorspronkelijke dorpsgebied behoort ook het Westeinde waarmee Dwingeloo samen een marke vormt.

Een akte uit 1181

De historie van Dwingeloo begint in het jaar 1181. Een akte uit archief van het klooster Ruinen/Dickninge beschrijft de aankoop van een erf met een tiende in Twingelo. Verschillende spellingen van de dorpsnaam zijn daarna in de archieven te vinden: Dwingelo (1206), Thuingelo (1207), Dwinghelo (1368), Dwingelo (1370), Dwingeloe (1398), Dvynglo (1454), Dwyngheloe (1487), Dwingel (1557), Duingelo (1582). Bij de verklaring van de naam wordt gedacht aan het oud-Saksisch thingan = bedwingen, en Lauha/loo = bos of open plek in het bos. De betekenis luidt dan: bedwing het bos. Voor het eerste deel is nog een tweede optie: thwangi = riem; het gaat dan om een smalle strook land, begroeid met bos. Dat Dwingeloo al ouder is dan de eerste schriftelijke vermelding blijkt uit het aantal schuldmudden die de inwoners van de Drentse dorpen moesten betalen. Deze belasting werd ingesteld halverwege de tiende eeuw door de bisschop van Utrecht, die in 944 de woeste gronden van dit gewest in eigendom gekregen had. Voor het gebruik van deze gronden moesten de Drenten per boerderij één mud graan betalen. Dwingeloo stond op de lijst, waarvan een exemplaar uit ca. 1300 bewaard is gebleven, voor vijf mudden. Dit is aanmerkelijk minder dan de elf die Lhee betalen moest.

De late middeleeuwen

Rond 1300 is Dwingeloo gegroeid naar 26 erven. Dit is althans gebaseerd op het aantal waardelen dat de marke Dwingeloo-Westeinde in latere eeuwen kende. Deskundigen geven het eind van de twaalfde en het begin van de dertiende eeuw aan als de periode waarin deze theoretische verdeling van de woeste gronden plaats vond. Op een gegeven moment waren in de Drentse dorpen er zoveel nieuwe boeren bijgekomen dat de woeste gronden gingen verzanden door overbegrazing. Juist deze gebieden waren goed te gebruiken voor het weiden van schapen en koeien die de noodzakelijke mest produceerden voor het vruchtbaar houden van de akkers op de essen. Er werd daarom afgesproken dat ieder boerenerf in een dorp 1 aandeel kreeg in het gebruik van de woeste gronden. Dit aandeel bestond uit een maximaal aantal schapen of koeien die men daar kon laten weiden.

Het Hof te Dwingeloo

Het belangrijker worden van Dwingeloo ten opzichte van Lhee heeft waarschijnlijk te maken met de aanwezigheid van een zogenaamde hof. Dit adellijke bezit was het centrum van een groot landbouwbedrijf waar de horigen van de omliggende kleinere boerderijen als Batinge, Entinge, Smedinge en de Oosterhof hun landbouwopbrengsten moesten inleveren. In 1353 werd de Johan van de Goer, later genaamd De Vos van Steenwijk, eigenaar van dit hof en bijbehorende boerderijen door met de erfdochter Hadewich van Ansen te huwen (zie bezienswaardigheden: Batinge).

De fraaiste brink van Drenthe

Tot in de zestiende eeuw bestond het dorp hoofdzakelijk uit boerderijen en huizen aan de noord- en oostzijde langs de brink en langs de weg naar het Westeinde. De zuid- en de westzijde van de brink zijn pas in de late zestiende en zeventiende eeuw bebouwd geraakt. Deze situatie is tot de jaren ’50 van de vorige eeuw zo gebleven. Dat de brink het centrale punt is voor de gehele gemeenschap blijkt wel het plaatselijke spraakgebruik: ‘Wij gaot hen de Brink’, wat betekent: ‘Wij gaan naar Dwingeloo’. Tijdens de zomermaanden worden op de woensdagavonden de Brinkavonden gehouden. Op de tweede maandag van mei en oktober is de brink het toneel van de in Drenthe bekend staande Dwingeler markt met kermis. Tegenwoordig wordt de brink van Dwingeloo beschouwd als fraaiste van Drenthe.

Sint Anthoniegilde

Elk jaar op 17 januari, Sint Anthoniusdag, komt in Hotel Wesseling het Sint Anthoniegilde bijeen. Dit broederschap was oorspronkelijk een liefdadigheidsinstelling, maar is tegenwoordig ook hulpvaardig bij sociaal-maatschappelijke projecten. Het aantal broeders bedraagt twaalf, zij behoren in de voormalige gemeente Dwingeloo woonachtig te zijn. Bij een brand in 1632 gingen de toen bestaande papieren verloren. Het nieuwe gildeboek is opgesteld op 20 januari 1633. Hierin staat een opsomming van eigendommen, aflosbare en niet aflosbare pachten, alsmede de notulen en de opgaven van inkomsten en uitgaven.

Het innen van de pachten gebeurde vroeger in natura; heden ten dage draagt de eigenaar van het vroegere schultehuis nog zestien pakjes roomboter af. De eigenaar van de huisplaats van Batinge betaald een rente van € 15.00, een bedrag dat in 1633 in guldens werd ingesteld door de toenmalige heer van Batinge, Rutger van den Boetzelaer. De belangrijkste taak van het gilde was en is het verstrekken van financiële en/of materiele hulp aan behoeftige personen. Bedelaars kwamen hiervoor niet in aanmerking, evenals de armen die steun kregen van de diaconie. Voorzitter is degene die het langst zitting heeft. Een nieuw lid wordt de laatste 100 jaar gekozen uit de familiekring van de overleden broeder.